Ga naar hoofdinhoud

Wat zijn sensorische informatieverwerkingsproblemen?

Ruiken, proeven, horen of zien zijn de zintuigen die we allemaal kennen, maar er zijn ook verborgen zintuigen, zoals het evenwichtsorgaan. Al die zintuigen werken de hele dag samen om ervoor te zorgen dat we goed reageren op onze omgeving. Gebeurt dat niet, dan is er sprake van een sensorisch informatieverwerkingsprobleem (ook wel sensorisch integratieprobleem genoemd). Prikkels komen sterker binnen, of juist minder sterk. Kinderen nemen informatie uit de omgeving bijvoorbeeld rommelig waar en reageren als gevolg daarvan anders op de omgeving.

Kinderen met sensorische informatieverwerkingsproblemen hebben simpel gezegd zintuigen die niet goed samenwerken. Dat heeft invloed op het gedrag van een kind. Anderen kunnen dat gedrag misschien als vreemd ervaren, of onaangepast. Maar in werkelijkheid krijgt het kind informatie over de wereld anders binnen.

Problemen in de sensorische informatieverwerking komen in allerlei gradaties voor, van heel licht tot zwaar, en zijn per kind verschillend. Ook kunnen deze problemen voorkomen naast bijvoorbeeld ADHD, een stoornis in het autistisch spectrum of spraak- en taalproblemen.

Hoe weet ik of mijn kind sensorische informatieverwerkingsproblemen heeft?

Een kind met sensorische informatieverwerkingsproblemen heeft een minder georganiseerd brein. Omdat de samenhang tussen hersenen en gedrag heel sterk is, zal zijn of haar gedrag ook minder georganiseerd zijn. Dat kan zich op een heleboel verschillende manieren uiten.

Dat is wat herkenning van sensorische informatieverwerkingsproblematiek lastig maakt: de symptomen zijn bij ieder kind verschillend. Er zijn immers héél veel zintuigen en die werken ook nog eens bij iedereen anders. Om orde te scheppen is er een onderverdeling gemaakt in modulatieproblemen, discriminatieproblemen en sensomotorische problemen.

Modulatieproblemen

Er komen allerlei prikkels van buitenaf binnen, de hele dag. De term ‘modulatie’ wordt gebruikt om het proces aan te geven waarbij de hersenen iets met die informatie van buitenaf doen. Als iemand roept bijvoorbeeld, dan weet je dat je moet reageren.

Kinderen met sensorische modulatieproblemen ervaren die prikkels sterker of juist minder sterk. Het gevolg is dat een kind te heftig (overresponsiviteit) of juist te weinig (onderresponsiviteit) reageert op prikkels.

Voorbeeld: als een kind tastprikkels te sterk ervaart, kan een goedbedoelde aai over de bol als pijnlijk worden ervaren. Het kind wordt boos en schopt, slaat of scheldt. Bij onvoldoende ervaring van tastprikkels reageert het kind juist niet adequaat. Een kind heeft dan niet in de gaten dat hij een vies gezicht heeft, vieze handen of vieze kleren.

Voorbeeld: bij een te sterk ervaring van beweging- en balansprikkels is een kind continu bang om zijn evenwicht te verliezen. Als gevolg hiervan gaat een kind beweging zoveel mogelijk uit de weg. Zo zal hij zijn of haar voeten het liefst op de grond houden. Bij onvoldoende ervaring merkt het kind juist niet dat hij bewogen wordt, of dat hij valt. Het kind reageert dan te laat. Het heeft onvoldoende opvangreactie bij het vallen.

Discriminatieproblemen

De verschillende soorten prikkels waar we de hele dag mee te maken krijgen, spreken allemaal andere zintuigen aan. Die werken vervolgens samen om ons adequaat op onze omgeving te laten reageren. Kinderen met sensorische discriminatieproblemen kunnen de binnenkomende prikkels moeilijk van elkaar onderscheiden.

Voorbeeld: een kind met sensorische discriminatieproblemen is tv aan het kijken en zijn moeder roept vanuit de keuken dat hij de tv moet uitzetten. Het kind hoort de stem van zijn moeder net zo hard als het geluid van de televisie, als de tikkende klok en de voorbij rijdende auto’s. Het kind herkent de stem van zijn moeder daarom niet als de belangrijkste prikkel. Gevolg: hij laat de tv aan staan, ondanks goed werkende oren en de wil om te luisteren.

Sensomotorische problemen

Er is een sterk samenspel tussen de zintuigen en onze beweging. ‘Sensomotorisch’ (senso = zintuiglijk, motorisch = bewegen) is de samenwerking tussen die twee.

Een kind met sensomotorische problemen vindt het moeilijk om bewegingen goed te organiseren, te plannen en uit te voeren.

Voorbeeld: een kind met sensomotorische problemen is onhandig met bijvoorbeeld gymnastiek. Hoewel alle spieren het goed doen en het kind gewoon diepte kan zien, botst het tegen toestellen aan en zien bewegingen er slordig uit. Het kind kan de informatie van de ogen (waar staat het toestel?) niet goed koppelen aan de informatie van het evenwichtsorgaan (hoe bevind ik me in de ruimte?). Daarom lukt het niet de beweging goed en doelgericht uit te voeren.

Wat wij voor uw kind kunnen betekenen

Tijdens de kinderfysiotherapie wordt veel gebruikgemaakt van spelletjes die de verwerking van zintuiglijke informatie stimuleren. Daarbij kijken we waar de problemen liggen bij uw kind, zodat de omgeving hem of haar ook op een andere manier kan benaderen. Desgewenst worden ook de school of andere hulpverleners bij de behandeling betrokken. Er is zeker niet alleen aandacht voor de problemen van uw kind, er is ook genoeg ruimte en aandacht om te laten zien wat er allemaal wel kan.

Back To Top