Ga naar hoofdinhoud

Er zijn zintuigen die we allemaal kennen: ruiken, proeven, horen en zien. Maar er zijn ook verborgen zintuigen, zoals het evenwichtsorgaan.

Al die zintuigen werken de hele dag samen om ervoor te zorgen dat we goed reageren op onze omgeving. Ze informeren ons in feite over de wereld om ons heen. Ze laten ons weten dat we bij een groen stoplicht door moeten rijden en ze vertellen ons dat we bij een volle blaas naar de wc moeten. Ze bestaan afzonderlijk van elkaar, maar moeten als een geheel functioneren. Gebeurt dat niet, dan is er sprake van een sensorisch informatieverwerkingsprobleem – ook wel sensorisch integratieprobleem genoemd.

Wij richten ons op sensorische informatieverwerkingsproblemen bij kinderen. Prikkels komen bij hen sterker of juist minder sterk binnen. Zij nemen informatie uit de omgeving rommelig waar en reageren, als gevolg daarvan, anders op de omgeving.

Kinderen met sensorische informatieverwerkingsproblemen hebben dus, simpel gezegd, zintuigen die niet goed samenwerken. Dat heeft invloed op hun gedrag, dat anderen misschien als vreemd of onaangepast ervaren. Maar het onvermogen van kinderen om soepel te kunnen reageren, als gevolg van problemen in de sensorische informatieverwerking, is

niet omdat ze niet willen, maar omdat ze niet kunnen!

Problemen in de sensorische informatieverwerking zijn per kind verschillend en komen in allerlei gradaties voor, van heel licht tot zwaar. Deze problemen kunnen ook voorkomen naast bijvoorbeeld ADHD, een stoornis in het autistisch spectrum of bij spraak-/taalproblemen.

Hoe weet ik of mijn kind sensorische informatieverwerkingsproblemen heeft?

Een kind met sensorische informatieverwerkingsproblemen heeft een minder georganiseerd brein. Omdat de samenhang tussen hersenen en gedrag heel sterk is, zal zijn of haar gedrag ook minder georganiseerd zijn. Dat kan zich op een heleboel verschillende manieren uiten.

Daardoor is het lastig om sensorische informatieverwerkingsproblematiek te herkennen: de symptomen zijn bij ieder kind verschillend. Er zijn immers héél veel zintuigen en die werken ook nog eens bij iedereen anders.

Om orde te scheppen, is er een onderverdeling gemaakt in de problematiek: we onderscheiden modulatieproblemen, discriminatieproblemen en sensomotorische problemen.

Modulatieproblemen

Er komen allerlei prikkels van buitenaf binnen, de hele dag. De term ‘modulatie’ wordt gebruikt om het proces aan te geven waarbij de hersenen iets met die informatie van buitenaf doen. Bijvoorbeeld dat je weet dat je moet reageren als iemand je roept.

Kinderen met sensorische modulatieproblemen ervaren die prikkels sterker of juist minder sterk. Het gevolg is dat ze op die prikkels te heftig reageren (overresponsiviteit), of juist weinig (onderresponsiviteit).

Als een kind bijvoorbeeld tastprikkels te sterk ervaart, kan een goedbedoelde aai over de bol al als pijnlijk worden ervaren. Het kind wordt boos en schopt, slaat of scheldt. Bij onvoldoende ervaring van tastprikkels is de reactie juist vrijwel niet aanwezig; het kind heeft dan niet in de gaten dat hij of zij een vies gezicht, vieze handen of vieze kleren heeft.

Als bijvoorbeeld bewegings- en balansprikkels te sterk worden, is een kind continu bang om zijn evenwicht te verliezen. Als gevolg hiervan gaat hij of zij het zoveel mogelijk uit de weg om te bewegen en de voeten het liefst op de grond houden. Als de prikkels onvoldoende worden ervaren, merkt het kind juist niet als hij of zij bewogen wordt of valt. Het kind reageert dan te laat: bij het vallen is er onvoldoende opvangreactie.

Discriminatieproblemen

De verschillende soorten prikkels waar we de hele dag mee te maken krijgen, spreken allemaal andere zintuigen aan. Die werken vervolgens samen om ons adequaat op onze omgeving te laten reageren. Kinderen met sensorische discriminatieproblemen, kunnen de binnenkomende prikkels moeilijk van elkaar onderscheiden.

Een voorbeeld: een kind met sensorische discriminatieproblemen is tv aan het kijken, en zijn moeder roept vanuit de keuken dat hij de tv moet uitzetten. Het kind hoort de stem van zijn moeder net zo hard als het geluid van de televisie, de tikkende klok en de voorbijrijdende auto’s. Het kind herkent de stem van zijn moeder daarom niet als de belangrijkste prikkel. Het gevolg: hij laat de tv aan staan, ondanks goed werkende oren en de wil om te luisteren.

Sensomotorische problemen

Er is een sterk samenspel tussen de zintuigen en onze beweging. De samenwerking tussen die twee wordt beschreven als ‘sensomotorisch’: ‘senso’ betekent zintuiglijk, ‘motorisch’ betekent bewegen. Een kind met sensomotorische problemen vindt het moeilijk om bewegingen goed te organiseren, te plannen en uit te voeren.

Een voorbeeld: een kind met sensomotorische problemen is onhandig tijdens gymnastiek. Hoewel alle spieren het goed doen en het kind gewoon diepte kan zien, botst zij tegen toestellen aan en zien bewegingen er slordig uit. Het kind kan de informatie van de ogen (waar staat het toestel ?) niet goed koppelen aan de informatie van het evenwichtsorgaan (hoe bevind ik me in de ruimte?). Daarom lukt het haar niet de beweging goed en doelgericht uit te voeren.

Wat kan de kinderfysiotherapeut voor u betekenen?

Tijdens de kinderfysiotherapie maken we veel gebruik van spelletjes die de verwerking van zintuiglijke informatie stimuleren. Wij kijken waar de problemen liggen, zodat de omgeving uw kind ook op een andere manier kan benaderen. Indien gewenst, betrekken we ook de school of andere hulpverleners bij de behandeling. Er is zeker niet alleen aandacht voor de problemen van uw kind; uw kind kan bij ons ook laten zien wat hij of zij wél kan.

Back To Top